Interview met Jelle Jan Klinkert in Meander: ‘Poëzie is de muziek van de taal’
gepubliceerd in Schoon Schip:
Iles flottantes
gepubliceerd in Meander:
Het concours
december
Evangelie
Dit getij
Behalve
Inval
gepubliceed in SLA|Avier (week 17)
Op de snelweg
Kijk. Schrijf een gedicht.
Kijk. Schrijf een gedicht. Het is
net zo makkelijk als leven.
Je mag kiezen. Je kan alles.
Doe wat je wilt
en nog meer. Zelfs wat je niet wilt
kan je doen. Als je wilt.
Doe het maar. Het wordt er slechter
van of niet. Zeggen sommigen.
Of beter. Luister niet naar anderen.
Schrijf liever. Bijvoorbeeld:
Ik luister niet.
Ik schrijf een gedicht.
december
doodse zon de maan
klaagt over alles
dagen vallen in de
hinderlaag van tijd
wij kinderen van verlaten
bomen verslapen onze afwezigheid geen
hand ten afscheid
de kamer verdaagt geluid
vuur smelt tot as
doof zien wij hoe de
tijd is afgezet
Inval
De nacht valt achteloos,
maar bomen worden kaal, wolken oker,
honden huilen. Dan komen zij,
die mannen, niet te ontkennen,
vrouwen met verdroogde handen,
op schepen uit vreemde dreven.
Zij maken van mensen brand, vreten
het vee, werpen doodsdolken rond,
slaan palen tot hun grenzen.
En wij, wij halen kastanjes uit vuur,
zogen kinderen, behoeden eieren,
slaan appels tot moes. Wij zijn waard
het sop dat wij nu willen drinken.
Maar wij weten, dat zij moeten
weggaan, dronken en lachend.
Dan warmen wij ons weer
aan de honden en elkaar.
Wij blijven hier angstig huizen.
Evangelie
Er waren hoge bomen waar
grote ruwe vogels in nestelden.
Soms gooiden zij een jong naar beneden.
De wolken braken van hun geschreeuw.
De zon was al niet veel beter, scheen
groter en valer te zijn dan met Pasen.
Hij trok zich niets aan van ons roepen,
was verleidelijk, onzinnig uitgedost voor
weer een feest, het licht hielp ons niet.
Wij waren beneden, gevangen in ons rare leven,
anderen lachten om ons, was de deur niet
gesloten geweest, wij hadden geen
uitgang gekend. Maar nu riepen wij,
keken hemelwaarts, vroegen om nog
een jong, waren al half moedeloos.
Er scheen ook licht van buiten, anders
dan ik niet kon vermoeden of vrezen,
of ooit zou dromen. Maar ontwaakt
was de lente binnen geslopen.
Nooit eerder hoorde ik die vogel.
Het regende. Ik was toch gelukkig.
Dit getij
Dit getij brengt een vloed
van zwammen en bladeren.
Het vege licht strijkt alleen
maar aarzelend dunne vingers
over vertragende aarde
Alles draait. Dingen schuiven.
Misschien hoor ik een dier.
Niets weet ik. Geruchten sta-
pelen zich op. Ik kan ook
gaan slapen.
Ik loop met kleine donkere
stappen. Blad en aarde, water.
Ruimte maakt zich om mij
groot. Licht wekt mij en handen.
Ik was niet bang.
îles flottantes
het eiland waar ik was
dreef langzaam weg
ik zag het land trillend
ten onder gaan
de zee werd zwaar en zwart
er zwommen haaien langs het strand
en boten zonken ver van vaste grond
en zonder mij te keren
wist ik hoe achter mij in
harde zeegang andere eilanden
op drift waren geraakt
ik die vol ongeloof alles zag
stromen en vervloeien
en alle vastigheid wist
losgeslagen
ik sprong in zee
de haaien bleken vrienden
de zee de moederschoot
waarin ik veilig wacht
op mijn verlossing
Naar bundels
Naar gedichten – 2
Naar gedichten – 3
terug naar Dichten