Niet zoals gehoopt met de boot, maar gewoon per fiets: we zetten de reis naar Koblenz op de vertrouwde manier voort. Nog steeds volgen we het mooie Moezeldal, waar de ene bocht de andere opvolgt. Na enige tijd vinden we een restaurant waar we koffie kunnen krijgen, maar waar om elf uur ‘s morgens de broodjes en Apfelstrudel al zijn uitverkocht. We blijven er toch een halfuurtje zitten om te genieten van het uitzicht over de meanderende rivier.
Gelukkig rijden we een uurtje later al het prachtige plaatsje Kobern binnen: weer zo’n typisch Duits pareltje. Gezeten op een terrasje tussen de vakwerkhuizen eten we vol bewondering onze Strammer Max. Daarna lopen we nog even rond om de andere huizen en straatjes te bewonderen.
Dan is het nog een kleine twintig kilometer naar Koblenz. We denken de stad goed te kennen – we zijn er al twee keer eerder naar toe gefietst – maar staan op een gegeven moment toch hulpeloos aan de oever van de Moezel te wachten op het pontje: dit neemt sinds twee jaar geen fietsen meer mee, aldus een daar zittende mevrouw. Gelukkig is er nog wel een brug in de buurt die ons naar camping Knaus (vroeger Camping Koblenz) brengt.
Alweer zo’n grote stadscamping, vol campers en caravans, met daartussen een drietal trekkersveldjes. Als we de tent opzetten blijkt de grond knalhard te zijn, te hard om de haringen er in te duwen. Gelukkig komt een aardige Engelsman, die ons een steen ziet zoeken, ons een hamer aanbieden. Daarmee lukt het gelukkig wel.