…en dus voeren wij de volgende dag weer door richting Arnhem. Eerst door de sluis Driel (zie de vorige sluizen), langs plaatsjes met voor ons Noord-Hollanders steeds exotischer namen (Kievitsdel, Heveadorp, Driel, Leedjes, Keulse Kamp, Elden), om vlak na Arnhem scherp bakboord uit te gaan om de Gelderse IJssel op te varen.
Dat bleek meteen heel ander vaarwater. Aanzienlijk smaller dan de Nederrijn, en vooral: een sterke stroom, gelukkig mee. Maar er is plotseling veel beroepsvaart en dat betekent dus echt goed opletten. Als een beroepsvaarder ons wil inhalen, dan houden we maar even in om dat makkelijker en sneller mogelijk te maken. Want als twee van die grote jongens elkaar moeten passeren, passen we er maar nauwelijks naast en dat is geen aangename situatie. Maar we schieten enorm snel op: makkelijk zo’n 14 km/u en zijn dus al snel in Rheden, waar we een plaats vinden in de jachthaven van W.V. de Engel.
Die ligt in een soort afgesloten zijtak van de IJssel, en maakte een wat stille indruk. Van daaruit loop je in een kwartier naar de dorpskern met de oude kerk – de enige bezienswaardigheid van het dorp. Daar vlakbij vinden we een supermarkt en een ijswinkel. En betrekkelijk dichtbij is de Posbank, dus sportieve fietsers kunnen hier aan hun trekken komen.
De volgende dag hebben we natuurlijk nog steeds die fijne stroom mee en de rivier blijkt langzaam breder te worden, wel zo prettig. In dit tempo zijn we na een uur of drie al in Zutphen, waar we plaats vinden in de fonkelnieuwe ‘Noorderhaven’.
We leggen op goed geluk aan stuurboord aan in de vrijwel lege haven, want er is geen havenmeester. Een mooie plaats, maar we moeten nu wel helemaal om de haven heen een heel eind lopen naar de uitgang. Aan bakboord aanleggen was handiger geweest. Rondom de haven staan hoge muren en flats, sommige nog in aanbouw. Dat maakt het geheel nogal ongezellig, om het voorzichtig te zeggen. Gelukkig is het mooie centrum van Zutphen vlakbij: tien minuten lopen, en dat maakt veel goed.